Sporen van het voorland

Laudatio Rik Pinxten

Wij, de antropoloog, en de ander.

N.a.v. het nieuwe boek van Chris Vanlangendonck: Sporen van het voorland.

Chris Vanlangendonck bezit de benijdenswaardige kwaliteit om over moeilijke dingen door te denken, haar besluiten krachtig en beeldend uit te drukken, en dat in een literaire vorm Zij lukt er zo in om een dringende omslag in onze nog steeds koloniale mentaliteit voor een groter publiek begrijpelijk en bespreekbaar te maken. Of dat publiek daarop wil of kan ingaan is voor mij één van de belangrijkste vragen voor de westerling in het bijzonder, en voor de mensheid in haar geheel. Door dit bij aanvang van deze korte tekst zo te stellen wil ik het publiek uiteraard niet weg jagen, maar het wel eerder uitnodigen om met Chris mee de reis te maken naar de diepe en vaak verontrustende belevenissen die in deze roman zo kleurrijk en tegelijk integer worden geborsteld.

Voor mij is deze roman in de eerste plaats een dramatisering van de levensvragen waarmee wij als mensen in de huidige wereld geconfronteerd worden. Ik heb het dan hier niet over klimaatverandering of ecologische destructie op zich, maar wel over een derde slagader voor het voortbestaan van de mensheid: hoe ontmoeten we ‘de ander’ om er binnen een kwetsbare en tegelijk diverse mensheid mee samen te leven, samen te denken en te overleggen zodat een leefbare wereld, met o.a. mondiaal overlegde en afgetoetste oplossingen voor de klimaat- en andere crisissen duurzaam mogelijk wordt? Wat kunnen we op die weg leren van ‘de ander’ en hoe moeten we daarvoor een deel van onze eigen intuïties en ethisch-politieke opvattingen kritisch her-evalueren, om ze minder exclusief en in hun nog steeds godsdienstig karakter zelfoverschattend te maken. Hoe kan de gevaarlijke betweterigheid nu eindelijk in en door een eerlijke zelfkritische ontmoeting met ‘de ander’ zo’n kwaliteit krijgen dat de zogenaamde gruwel van de ‘6de extinctie’ niet als een zinvolle, laat staan de enige optie overblijft? Een vorige extinctie was deze die de dino’s uitroeide door de inslag van asteroïden op aarde. Wat men met de ‘6de extinctie’ aanduidt is het uitsterven van de mensheid door een proces van zelfvernietiging, waarvan de klimaatontwrichting en de ecologische verwoestingen (met o.a. pandemieën als gevolg) de duidelijke tekenen zijn. Een groeiend aantal managementstudies vandaag richt zich echter nu al op de efficiënte organisatie van het selectief uitsterven van een deel van de mensheid. Praktisch zie je dan specialisten opstaan die vooral het noordelijke deel van de mensheid willen laten overleven door het zuidelijke deel te laten sterven, met de verscherpte grenzenpolitiek als eerste aanzet. Dat wordt gevat onder de ronkende titel als: hoe organiseer ik efficiënt ‘the big dying out’? Hoe cynisch kunnen we worden in onze zelfoverschatting, vraag ik me dan af.

Wat heeft dit allemaal te maken met deze nieuwe roman van Chris? Wel, het eerlijk en zelfkritisch omgaan met ‘de ander’ lijkt me een wezenlijk thema hier en dat vraagt nog veel werk, maar blijkt door die vermelde ontwikkelingen tegelijk cruciaal voor de nabije toekomst. Antropologen zijn niet toevallig de hoofdrolspelers in deze roman. Het zijn zij die nu al bijna twee eeuwen proberen kennis over de mens op te bouwen door ook andere visies , waarden en leerprocessen te achterhalen . Die antropologen zijn echter vooral westerlingen, en hun werk blijft ook een zeer moeilijke opdracht. Ik heb zo geleerd in deze discipline dat er voornamelijk twee grote valkuilen zijn. Eén daarvan is het onderwerp van deze roman.

De eerste valkuil is die van de naïviteit. De onderzoeker gaat er dan vanuit dat hij of zij gestudeerd heeft voor dit werk en dus wel zogenaamd wetenschappelijk kan registreren en beschrijven hoe mensen in elkaar zitten. Deze houding is zeer populair bij positivisten: wat zij denken te kunnen waarnemen zijn de feiten, die als het ware voor het grijpen zouden liggen voor het geschoolde oog van de onderzoeker. Als vanzelf gaat de onderzoeker de mensen die hij wil leren kennen dan beschrijven alsof het objecten zijn, zoals stenen, atomen of wat dan ook. Wat dan onmiddellijk opvalt bij de studie van mensen in andere culturen is het verschil: ze zijn anders in hun doen en laten, hun sociale afspraken en zelfs hun gevoeligheden dan wat de antropoloog van huis uit kent. Als vanzelf zien we dat dit verschil dan uitvergroot wordt: het wordt een wezenlijk verschil. Met andere woorden: ‘de ander’ wordt exotisch, als behorend tot een geheel andere wereld. Dat komt omdat de onderzoeker niet echt kan luisteren, niet echt in gesprek en overleg gaat met die ander, maar vanuit de eigen categorieën van zijn deze mensen observeert en beschrijft. De begrippen en categorieën die de onderzoeker meebrengt uit de universitaire opleiding zijn immers universeel is hem geleerd en wat waargenomen wordt moet dus meer of minder in dat ene denkkader passen. Dat is precies wat de missionaris ook doet: de universele begrippen van een bovenmenselijke god en zijn openbaring worden als enige relevante en dus als universele begrippen gezien en wat ‘de ander’ denkt of doet moet daarin min of meer kunnen passen. Als het niet past , dan is dat een tekort van ‘de ander’. De basis van die houding is het geloof dat onze visies universeel, voor alle mensen geldig zijn, en als de waarnemingen dat niet lijken te bevestigen dan is dat gelegen aan het verschil -in feite het tekort- van ‘de ander’. Die is pre-christelijk of pre-islamitisch of pre-westers. We menen dan vervolgens dat exotische mankement te kunnen oplossen door de ‘ander’ te bekeren tot dat universele geloof, of – voor de wetenschapper- door hem te ontwikkelen en zijn exotisch mankement af te leren. Dat is de eerste valkuil: we ontmoeten ‘de ander’ niet echt, maar plaatsen hem enkel in ons eigen venster op de wereld, omdat we geleerd hebben dat dit het enige of alleszins het enige geldige venster is.

De tweede valkuil is wat Chris Vanlangedonck beschrijft: de geleerde man (in haar roman) voelt dat zijn venster niet past en besluit het als het ware te verlaten en dat van ‘de ander’ over te nemen. Dit staat bekend in de antropologie als de neiging van ‘going native’: de onderzoeker ‘verinboorlingt ‘ of meent dat alleszins te doen. Praktisch en feitelijk lukt dat uiteraard niet: de antropoloog wordt dan een gespleten persoon, met een diep ingeplant westers venster uit zijn eerste opvoeding en een tweede, later geadopteerde tweede venster. Ook hier is geen sprake van echte bescheiden en oprechte communicatie, van luisteren en overleggen. Het is weer de westerling die bepaalt dat er een fundamenteel verschil is tussen hem en ‘de ander’ en bepaalt hoe dat verschil overwonnen moet worden, namelijk door ‘de ander ‘ te worden. De hoofdfiguur in de roman geeft weer wat er dan kan gebeuren: de antropoloog wordt een soort goeroe, een betweter in de andere cultuur die wil excellenter zijn in die cultuur dan de mensen die hij ontmoet. Hij wordt hier geschetst als een soort onbereikbare onmens, die losgezongen is van zijn wortels en in de illusie leeft dat hij nu expert is (meer dan de mensen uit die andere cultuur) over het nieuwe venster. Dit is wat in de psychiatrie beschreven wordt als een toestand van schizofrenie: men leeft een onleefbare dubbele identiteit, en is daardoor in feite volkomen gespleten als persoon. Voor de schizofreen is dat zeker moeilijk, maar voor de omgeving kan het potentieel gevaarlijk zijn. Dat toont Vanlangendonck wanneer de vrouwelijke hoofdpersoon verliefd wordt op de voormalige antropoloog-en-nu-goeroe dan kan die liefde op geen enkele manier nog beantwoord worden door hem: zij leeft in haar venster van westerlinge, en hij in een vreemde gespletenheid. Dat leidt tot de ondergang van haar, en het verder onwezenlijk bestaan van hem. Wat ik wil aanduiden is dat in de roman de quasi schizofrene houding van ons westers (en ik denk Mediterraan godsdienstig) venster uitsluit dat we anders met mensen kunnen omgaan zolang we in die verwaande superioriteitshouding blijven zitten van degenen die het weten, die de enige juiste inzichten en intuïties hebben voor de gehele mensheid en daardoor in het langdurig en vaak agressief contact met ‘de anderen’ enkel het verschil kunnen zien, om dat vervolgens te willen uitvegen en onze ultieme waarheid in de plaats te zetten. Via universele ontwikkeling, scholing, maar natuurlijk vooral door roofbouw.

De dwingende noodzaak, denk ik, is om onze intuïtie van verschil-denken (wij tegen ‘de ander’) zelfkritisch en diepgaand in vraag te stellen om eindelijk bescheiden en medemenselijk diversiteit toe te laten: te leren luisteren naar wat ‘de ander’ zegt over zijn of haar venster op de realiteit, en dan te praten en te overleggen hoe we samen en waarschijnlijk relatief divers de ‘6de extinctie’ door de zelfvernietiging van de mensheid kunnen afwenden en duurzame mondiale overlevingsstrategieën kunnen overeenkomen. De roofbouw op land en oceanen, het gebruik van mensen als grondstof voor de verrijking van een elite en de aliënatie van de mens ten opzichte van de natuur kunnen dan eerst geremedieerd worden, vermoed ik. Het is de grote verdienste van Chris Vanlangendonck dat zij met deze roman de lezer op die weg zet. Dat is, vanuit het perspectief van een antropoloog en uiteraard ook een lezer van fictie, waarom ik deze roman heel sterk wil aanbevelen en de auteur diepgemeend feliciteer met dit moedige boek.

Rik Pinxten

Valerie Moret, een 36-jarige antropologe uit Parijs, vertrekt voor enkele weken naar het West-Afrikaanse Benin om zich te verdiepen in de voodoocultuur. Ze gaat er op zoek naar professor Alex Verlinden, een etnografische vorser die ze sinds haar studententijd mateloos bewondert. Al snel begrijpt Valerie dat de onderzoeker is geïnfiltreerd in een lokale voodooclan waar hij een opmerkelijk aanzien geniet. Valerie geraakt in de ban van Alex Verlinden én van het magische Benin, maar sommige ontmoetingen hadden misschien beter nooit plaats kunnen vinden.

Een intrigerend verhaal over de tragiek van de liefde en de beperkingen van het mens-zijn.

Rik Pinxten, emeritus professor antropologie zegt:

‘Sporen van het voorland zet de lezer op weg om onze mentaliteit om te keren naar een meer holistisch en inclusief denken en doen. Chris Vanlangendonck bezit de benijdenswaardige kwaliteit om over moeilijke dingen door te denken, haar besluiten krachtig en beeldend uit te drukken, en dat in literaire vorm. Deze moedige roman wil ik sterk aanbevelen!’

De cover van het boek is een creatie van fotograaf Benny De Grove. Het beeld ‘What darkness does not show’ is verbonden met een originele compositie van muzikant Filip Verneert. Foto en muziek maken deel uit van het artistieke project ‘The Resonance Sessions’ waarvoor de auteur de tekst schreef.

Sporen van het voorland kan je hier bestellen